A

Achtergeblevenpion: In het schaakspel is een achtergebleven pion een pion die niet door een andere pion kan worden gedekt en niet naast een andere pion van dezelfde kleur staat of geplaatst kan worden. Dit maakt de positie zwakker. Deze zwakte is tweeledig. Op de eerste plaats is de pion alleen nog maar te dekken door stukken. Op de tweede plaats is het veld voor de pion vaak een sterk veld voor de tegenpartij. Vooral paarden kunnen dit veld gebruiken als sterk blokkadeveld. Aftrekaanval: In het schaakspel is een achtergebleven pion een pion die niet door een andere pion kan worden gedekt en niet naast een andere pion van dezelfde kleur staat of geplaatst kan worden. Dit maakt de positie zwakker. Deze zwakte is tweeledig. Op de eerste plaats is de pion alleen nog maar te dekken door stukken. Op de tweede plaats is het veld voor de pion vaak een sterk veld voor de tegenpartij. Vooral paarden kunnen dit veld gebruiken als sterk blokkadeveld. Afwikkelen: Stukken afruilen. De partij die afwikkelt hoopt iets te bereiken, bijvoorbeeld dat de stelling eenvoudiger of overzichtelijker wordt, of dat het stellingsvoordeel duidelijker wordt of het stellingsnadeel minder duidelijk.

B

Blokkeren: Blokkeren is het afsluiten van een veld, lijn of diagonaal zodat een (vijandelijk) stuk in zijn beweging wordt beperkt. Bij blokkeren wordt een vluchtveld of vluchtroute voor een bepaald stuk afgesloten. Blunder: Een heel erg slechte zet. De term is relatief. Op laag niveau heeft een blunder mat of stukverlies tot gevolg. Op hoger niveau geldt een ernstige positionele fout ook als blunder.

C

Combinatie: Een verrassende wending, vaak met dwingende zetten, dreigingen, een offer of een schijnoffer. Compensatie: In het schaakspel spreken we van compensatie als een speler een (doorgaans materieel) nadeel incasseert, waar een andersoortig (vaak positioneel) voordeel tegenover staat. De term verwijst naar een voordeel op middellange termijn; bij een voordeel op korte termijn wordt gesproken van initiatief of aanval. (Men kan in zekere mate het spel bepalen, respectievelijk kan de vijandelijke stelling rechtstreeks aanvallen). De compensatie kan vele vormen aannemen, zoals: • betere pionstructuur, die belangrijk is omdat de pionnen betrekkelijk moeilijk bewegen, en dus al spoedig een structuur vormen die niet zomaar te veranderen is; • het loperpaar, wat wil zeggen dat één speler de beide lopers nog heeft en de andere speler niet; in bepaalde stellingen kunnen twee lopers uitstekend samenwerken, vooral tegen twee paarden is dat vaak het geval; • betere activiteit of betere ontwikkeling van stukken; • kwetsbaarheid van de vijandelijke koning, door verlies van een pion, doordat de rokade niet meer beschikbaar is om de koning in veiligheid te brengen of doordat de koningspionnen foutief zijn opgespeeld; • een vrijpion, die, ongehinderd door vijandelijke pionnen, vaak beslissend wordt in het eindspel; • een verbonden vrijpion of een gedekte vrijpion: is nog krachtiger, aangezien hij door een andere pion of een stuk wordt beschermd; • beheersing van cruciale velden, diagonalen, lijnen en rijen. Correspondentieschaak: Correspondentieschaak is een variant op het schaakspel waarbij de spelers elk op hun eigen plaats en tijd spelen en elkaar de zetten toesturen. Dat ging vroeger per post en tegenwoordig voornamelijk per e-mail of via websites. Correspondentieschaak staat onder toenemende druk van spelbederf door de proliferatie van naslagwerken, schaakdatabases, hulp via internet en analyse met sterke schaaksoftware. Correspondentieschakers kunnen de schaakopeningen en varianten op hun gemak uitpluizen en er zijn geen regels die dat verbieden. Sinds de komst van de schaakcomputers is de animo voor het correspondentieschaak dan ook drastisch afgenomen. Dolle toren: Men spreekt van een dolle toren als een toren voortdurend schaak kan geven, terwijl het pat zou zijn als de toren wordt geslagen. De partij eindigt dan normaliter in remise, omdat vijftig zetten lang geen stuk geslagen of een pion verzet wordt; vaak wordt het al eerder remise doordat driemaal dezelfde stelling ontstaat. Doorbraak: Het duidt op het binnendringen van een goed verdedigde stelling, vaak door middel van een offer. Dubbelpion: Twee pionnen van dezelfde kleur die achter elkaar staan, bijvoorbeeld witte pionnen op c2 en c3. Een dubbelpion ontstaat als een pion op een lijn terechtkomt waar al een pion staat. Na 1. e4 d5 2. exd5 heeft wit een dubbelpion. Een tripelpion bestaat uit drie pionnen op dezelfde lijn. Een dubbelpion is soms een nadeel maar niet altijd. Dubbelschaak: Van dubbelschaak is sprake wanneer een koning door twee verschillende stukken wordt aangevallen (door drie is niet mogelijk). Dit komt alleen voor indien een stuk tegelijkertijd de lijn van een ander stuk naar de vijandelijke koning opent en zelf de koning aanvalt. Een dubbelschaak bestaat dan uit een gewoon schaak en een aftrekschaak. Dubbel aftrekschaak: met en passant slaan is het mogelijk dat dubbelschaak wordt gegeven zonder dat het gespeelde stuk zelf schaak geeft. Eeuwig schaak: Er is sprake van eeuwig schaak als een speler de vijandelijke koning voortdurend schaak zet en dat kan blijven doen zonder dat de tegenstander dat (redelijkerwijs) kan verhinderen. Hiermee dwingt men remise af, doordat uiteindelijk driemaal dezelfde stelling of de vijftigzettenregel niet kan worden vermeden. Eeuwig schaak is een manier om zich uit een moeilijke situatie te redden. Het kan in alle fasen van de partij voorkomen. ELO-rating: Een Elo-rating is een getalsmatige aanduiding van de sterkte van een speler. Het wiskundige systeem is gebaseerd op de methode van Pairwise comparison en praktisch uitgewerkt door de Amerikaanse natuurkundige en schaker Árpád Élő. Elo-ratings kunnen lopen van ongeveer 1000 tot bijna 2900. En passant: Dat is Frans voor “in het voorbijgaan”. Als een pion op zijn eerste zet twee velden vooruit gaat, en daarmee landt naast een pion van de tegenstander (waarbij hij dus voorbij het veld gaat waar de andere pion hem had kunnen slaan), dan mag die andere pion de eerste pion in het voorbijgaan slaan. Deze speciale zet moet meteen worden gespeeld nadat de eerste pion is langsgegaan, anders vervalt de optie om hem te slaan. Fianchetto: In het schaakspel is een fianchetto (van het Italiaanse fianco, 'flank') de ontwikkeling van de loper op de lange diagonaal. Bij de witspeler wordt de loper naar het veld b2 of g2 gespeeld, en bij de zwartspeler naar de velden b7 of g7. Om dit voor te bereiden wordt meestal de zet b3, g3, b6 of g6 gespeeld. In sommige gevallen wordt de pion voor het fianchettoveld twee velden vooruit geschoven, waardoor de speler soms aanvalskansen krijgt, maar de positie van de gefianchetteerde loper meestal kwetsbaarder is. Strategie: Het nut van het fianchetto is dat de loper vanaf (bijvoorbeeld) g7 uitzicht heeft over de lange diagonaal, en daarmee ook op het centrum. Als een gefianchetteerde loper echter geblokkeerd wordt door een pion worden zijn mogelijkheden sterk beperkt. Vaak doet de speler die een fianchetto doet een concessie (hij geeft zijn tegenstander bijvoorbeeld een ruimtelijk voordeel) in ruil voor een open diagonaal. Omdat voor een fianchetto de pion moet worden opgespeeld ontstaan er vaak zwakke velden die niet meer gedekt worden door de pion, maar door de loper. Om deze reden wordt een gefianchetteerde loper vaak niet zomaar afgeruild. Zeker als de loper op de koningsvleugel gefianchetteerd wordt en vervolgens wordt afgeruild, ontstaan er gevaarlijke zwaktes op f3, h3 en g2 (of in het geval van zwart f6, h6 en g7). In sommige gevallen is een gefianchetteerde loper zelfs meer waard dan een toren. Fianchetto's komen vaak voor bij hypermoderne openingssystemen (vb.: het Koningsindisch, het Grünfeld-Indisch en de Drakenvariant van het Siciliaans). Dubbel fianchetto: Bij dubbelfianchetto fianchetteert een speler beide lopers. Dit komt niet vaak voor aangezien één van de lange diagonalen meestal gesloten is, behalve in het geval van een open centrum; in dat geval hebben de lopers betere vooruitzichten als ze het vlak bij het centrum staan en dus meerdere diagonalen bestrijken. Toch kan het dubbelfianchetto voorkomen in de Breyer-variant van het Spaans of in het geweigerd Wolgagambiet. Gambiet: Een gambiet is een schaakopening waarin een speler materiaal offert, meestal een pion maar soms ook wel een stuk of meer, in de hoop compensatie te krijgen door een ontwikkelingsvoorsprong, een betere pionnenstructuur of een ander positioneel voordeel. Een gambiet kan worden aangenomen of geweigerd. Als de tegenstander het gambiet weigert en ofwel direct, ofwel een paar zetten later zelf een stuk offert, is er sprake van een tegengambiet. In veel aangenomen gambieten bestaat het optimale tegenspel uit het teruggeven van het gewonnen materiaal op een gunstig moment. Geïsoleerde pion: Een geïsoleerde pion ontstaat als er geen pionnen van dezelfde kleur op de aangrenzende lijnen staan. Een geïsoleerde pion kan een sterkte of een zwakte zijn. Een sterkte, omdat de bezitter allemaal open lijnen heeft en sterke velden, maar ook een zwakte omdat de pion niet door eigen pionnen gedekt kan worden en dus moeilijk te verdedigen is. Hangen: In gevaar zijn. Een stuk dat hangt, staat aangevallen en dreigt verloren te gaan. Illegale zet: Een zet die volgens de regels van het schaakspel verboden is. Vb: rokeren als je schaak staat is illegaal. Korte en lange rokade: Er is een zet waarbij in een beurt twee stukken verplaatst worden: de rokade. Hierbij wordt de koning van het beginveld twee velden zijwaarts verplaatst naar een op een hoekveld staande toren toe. Daarna wordt de toren uit die hoek verplaatst naar het veld waar de koning overheen gesprongen is. Bij de korte rokade van wit gaat de koning naar g1 en de toren van h1 naar f1; bij de lange rokade gaat de koning naar c1 en de toren van naar a1 naar d1. Voor zwart gelden de tegenoverliggende velden. Er zijn enkele voorwaarden: de koning en de toren mogen niet eerder zijn verplaatst, en de rokade mag niet worden uitgevoerd als de koning schaak staat of over een veld moet springen dat bestreken wordt door een vijandelijk stuk. Ook kan er niet worden gerokeerd als er een stuk tussen de toren en de koning staat. De notatie voor een korte rokade is o-o; voor een lange rokade wordt o-o-o gebruikt. Kwaliteit: De kwaliteit is in het schaakspel het verschil in waarde tussen een toren en een licht stuk (een loper of paard). De kleine kwaliteit is het verschil tussen twee lichte stukken en een toren. Normaal gesproken is een toren duidelijk sterker dan een loper of een paard, en zijn twee lichte stukken iets sterker dan een toren. Dit kan in sommige stellingen anders liggen. Een kwaliteit kan onder andere verloren gaan door een vork, een penning of een familieschaak. Een kwaliteitsoffer is niet ongewoon, als men ter compensatie een of twee pionnen, aanval en/of een positioneel voordeel verkrijgt. Lokken: Wanneer een stuk weggelokt kan worden naar een veld waar het onder vuur zal komen te liggen (meestal door een offer gelokt) spreken we van lokken. Mat achter de paaltjes: Mat achter de paaltjes is bij het schaken een vorm van schaakmat waarbij een dame of toren schaak geeft op de onderste rij en de koning het schaak niet kan ontlopen doordat de voor hem liggende velden bezet zijn door zijn eigen stukken, doorgaans pionnen. Offer: Soms laat een speler een stuk 'expres' slaan, en lijkt het of het 'zomaar' wordt weggegeven, waardoor de materiaalverhouding tussen beide spelers in het nadeel lijkt uit te vallen. Is echter hierdoor een betere positie of aanvalsmogelijkheid gecreëerd die wellicht tot winst kan leiden, dan spreekt men van een 'offer'. Het meest spectaculair zijn offers van waardevolle stukken zoals de dame en toren, maar ook pionoffers komen vaak voor. Er wordt dus materiaal geofferd om de partij in iemands voordeel te kunnen beslissen. Een offer kan soms ook worden teruggewonnen in een later stadium van de partij. Men spreekt dan van een schijnoffer. Bij een offer in de opening wordt vaak de term gambiet gebruikt. Open lijn: De term open lijn binnen het schaken is een lijn op een schaakbord waar geen pionnen op staan. Het in bezit hebben van een open lijn is een belangrijk strategisch voordeel. Een speler zal proberen de lijn in bezit te nemen met een sterk stuk, bij voorkeur de toren of anders de dame. Het snijpunt van een open lijn en de zevende rij is voor de speler met wit het sterkste veld en voor de zwartspeler het gevaarlijkste veld van het bord. Andersom is het snijpunt van een open lijn met de tweede regel voor zwart het sterkste veld en voor wit het zwakste. Op een open lijn kunnen torens ook verdubbeld worden. Op deze manier nemen ze de lijn nog krachtiger in bezit. Staat er echter een toren van een andere kleur op de lijn, dan proberen beide spelers de open lijn in bezit te nemen. De torens afruilen is vaak een slechte optie, omdat een tweede toren van de tegenstander dan vaak op de open lijn komt. Veelal wordt getracht twee torens op de zevende rij (voor zwart de tweede) te krijgen. Dat kan de tegenstander grote problemen opleveren. Oppositie: De oppositie is een situatie in het schaakspel, waarbij de twee koningen op dezelfde lijn, rij of diagonaal tegenover elkaar staan met een oneven aantal velden ertussen. Bij meer dan één veld spreekt men van verre oppositie. Van de speler die niet aan zet is zegt men dat hij "de oppositie heeft". De oppositie kan in het eindspel doorslaggevend zijn voor de promotie van een pion, doordat de speler die de oppositie heeft een sleutelveld kan bereiken of kan verhinderen dat de vijandelijke koning een sleutelveld bereikt. Overbelasting: Het betekent dat een verdedigend stuk te veel stukken of velden moet verdedigen. Als het ene stuk daadwerkelijk moet worden verdedigd bijvoorbeeld door af te ruilen, dan verliest een ander stuk zijn verdediging. Pat: Een patstelling of kortweg pat is een stelling in het schaakspel, waarin de speler die aan zet is, geen reglementaire zet kan doen en niet schaak staat. Hierbij moet worden bedacht dat het schaakzetten van de eigen koning een onreglementaire zet is. Er is bij een patstelling geen winnaar, de partij eindigt in remise. Door de regel voor pat zijn er situaties waarin "kracht" onvoordelig is en "zwakte" voordelig. Voor de speler die sterk staat, is remise onvoordelig, hij wil daarom een patstelling voorkomen. Als de tegenstander vrijwel geen materiaal meer heeft, maar nog niet opgeeft, moet de potentiële winnaar behoedzaam spelen en opletten dat hij geen pat veroorzaakt. Het kan - vooral voor beginners - veiliger zijn schaak te geven, want dan is het zeker geen patstelling. Voor de speler die zwak staat, is remise voordelig. Hij kan proberen zich in een patstelling te manoeuvreren, doordat hij bijvoorbeeld zijn resterende stukken offert, zoals het geval is bij een dolle toren. Het is mogelijk dat een speler pat staat, terwijl hij nog veel stukken op het bord heeft, maar dat is zeldzaam. Een speler die pat staat, heeft vaak alleen nog de koning. Eventueel heeft hij nog enkele andere stukken, bijvoorbeeld pionnen die door een ander stuk geblokkeerd zijn of absoluut gepende stukken. Penning: Een penning houdt in dat een stuk een ander stuk aanvalt maar dat het aangevallen stuk niet weg kan doordat een stuk of de koning achter hem wordt aangevallen. In het geval van de koning spreekt men dan van een absolute penning omdat het weghalen van het aangevallen stuk een illegale zet zou zijn. Bij een relatieve penning of röntgenaanval kan het aangevallen stuk wél weg, maar ten koste van het stuk dat erachter staat. Bijvoorbeeld: een toren valt een loper aan, maar op dezelfde lijn van de loper staat het paard. Nu kan de loper wel weg maar dan wordt het paard geslagen. Promotie: Als een pion de laatste rij bereikt, dan promoveert deze in dezelfde zet tot dame, toren, loper of paard in dezelfde kleur. Promotie kan ook samenvallen met slaan. Het gepromoveerde stuk heeft direct zijn normale werking. Het kan bijvoorbeeld schaak geven. De speler wiens pion promoveert is geheel vrij in de keuze van het stuk, ongeacht wat er eerder in de partij is geslagen. Meestal zal de keuze op de dame vallen, het sterkste stuk. Het kan echter zijn dat promotie tot een ander, zwakker stuk de voorkeur verdient. Zo'n promotie wordt minorpromotie genoemd. Soms komt een paard beter uit, soms is minorpromotie noodzakelijk om pat te voorkomen. Randpion: Bij het schaken is een randpion een pion die aan de rand van het bord staat, dus op de a- of de h-lijn. Het feit dat een pion een randpion is kan een zwakte of juist een sterkte zijn. Remise: Remise is een gelijkspel bij het schaken. Als je met schaken voorstaat, wil je geen gelijkspel, maar wil je winnen! Maar je tegenstander wil juist wel remise! Dat is nog altijd beter dan verliezen. Er zijn vijf manieren om remise te maken. 1. Als de spelers dat zo overeenkomen. 2. Als er alleen nog maar twee koningen op het bord staan, of met zo weinig materiaal erbij dat mat nooit meer mogelijk is. 3. Als de speler die aan zet is geen enkele zet meer kan doen, maar niet schaak staat. Die speler staat dan pat. 4. Als zich in een spel driemaal exact dezelfde situatie voordoet op het bord, met dezelfde speler aan zet, of zich na de volgende zet kan voordoen. De speler die aan zet is moet dan wel de remise claimen, anders gaat de partij verder. 5. Als er 50 zetten lang niks is geslagen en geen pion is verzet (zeldzaam). Ook hier geldt dat de remise moet worden geclaimd. Röntgenaanval: De röntgenaanval is een tactiek waarbij twee stukken van de tegenstander op dezelfde lijn staan. Als je het ene stuk aanvalt, en deze gaat weg, staat op diezelfde lijn ook nog het andere stuk. Je kijkt als het ware "door het voorste stuk heen" naar het achterste stuk. Vandaar dus de naam röntgenaanval. Ruilen: De ene partij slaat een stuk van de andere partij, maar daarna kan de andere partij terugslaan. Er zijn dan stukken geruild: beide partijen hebben een stuk verloren en gewonnen. Een ruil van stukken kan gelijk, voordelig of onvoordelig zijn afhankelijk van de kwaliteit van de stukken die geruild worden Schaakmat: De koning van een schaakspel staat schaakmat, of kortweg mat, als hij door een vijandelijk stuk aangevallen wordt (met andere woorden schaak staat), en hij zich niet aan die aanval kan onttrekken door zichzelf te verplaatsen, door het stuk dat hem schaak zet te slaan, dan wel door een ander schaakstuk ter bescherming tussen zichzelf en het vijandelijke stuk in te plaatsen. Dit geldt ook als de tegenstander door het "slaan van de koning" zelf schaak zou komen te staan. De tegenstander mat zetten is het doel van schaken. Mat is dan ook het einde van de partij. Simultaan: Een wedstrijd waarbij één speler gelijktijdig tegen meerdere spelers tegelijk speelt. Sleutelveld: Een sleutelveld is een veld dat door de Koning van de tegenstander overwonnen moet worden om zo promotie van de pion mogelijk te maken. Stikmat: Bij stikmat kan de koning niet vluchten omdat hij aan alle kanten omringd wordt door z'n eigen stukken. Tempo: Tempo is een term in het schaakspel, waarmee een zet wordt aangeduid (als tijdseenheid), of meer specifiek de ontwikkeling van de schaakstukken door het doen van zetten. Wanneer een speler een zinloze zet doet, heeft hij een tempo verloren; wanneer een speler de tegenstander dwingt om een zinloze zet te doen (bijvoorbeeld door met een aanval de vorige zet terug te zetten), dan heeft de aanvaller een tempo gewonnen. Anders gezegd is een tempo verliezen iets in n zetten spelen, wat ook in n-1 zetten gespeeld kan worden. In principe heeft wit een voordeel in tempo, omdat zij als eerste mag zetten. Variant: Een variant is een term uit het schaakspel. Het is een zettenreeks die vanuit een bepaalde stelling gespeeld kan worden. Bij een analyse van een partij wordt meestal op één of meer punten een variant aangegeven, bijvoorbeeld op een moment waar één van beide spelers het beter had kunnen doen of waar een voor de hand liggende zet toch niet goed zou zijn geweest. Bij analyse van stelling, bijvoorbeeld een eindspel, wordt meestal een optimale zettenreeks aangeduid als hoofdvariant en mogelijke afwijkingen als variant. Daadwerkelijke zetten en hoofdvarianten worden doorgaans anders aangegeven dan zetten in varianten( bijvoorbeeld vetgedrukte versus normale letters). In de openingstheorie heeft variant een wat andere betekenis. Het is daar een vaststaande zettenreeks, vaak met een eigen naam. Iedere opening heeft haar varianten en het schaakspel in zijn totaliteit kent er dan ook honderden en er komen er nog steeds nieuwe bij. Een bijzondere vorm van een variant is een gambiet, een vaststaande zettenreeks waarbij al vroeg in de opening materiaal aangeboden wordt in ruil voor een snelle ontwikkeling. Vierkant: Het vierkant (of: pionnenvierkant) is in het schaakspel een eenvoudige regel om in een oogopslag te bepalen of de vijandelijke koning kan voorkomen dat een vrijpion promoveert. Vluchtveld: Meestal een veld voor de koning, waarheen hij nog kan gaan zonder schaak te staan. Minder vaak gebruikt voor andere stukken. Vork: Een vork is de directe aanval op twee of meer vijandelijke stukken door één eigen stuk; deze term wordt vooral gebruikt bij een vork met een pion (pionvork) of een paard (paardvork). De vork is een soort dubbele aanval. Een paardvork waarbij de koning en een ander stuk worden aangevallen, heet familieschaak. Bij een vork met paard, pion of koning kan de tegenstander geen stuk ertussen plaatsen. Soms lukt het om beide aangevallen stukken achtereenvolgens in veiligheid te brengen. Ook is het soms mogelijk dat het ene aangevallen stuk wordt gebruikt om het andere aangevallen stuk te dekken of af te schermen. Met een vork kan een speler zijn tegenstander zware schade toebrengen. Bij een geslaagde vork kan hij niet beide stukken in veiligheid brengen en zal hij een keuze moeten maken uit twee kwaden. Verplaatst hij het ene stuk dan wordt het andere geslagen. Zonder twijfel de meest fatale vork is daarom die waarbij een pion of paard tegelijkertijd de koning en de dame van de tegenpartij aanvalt, waarbij deze de aanvallende pion of paard niet kan of mag slaan of in het gunstigste geval zijn dame tegen de bewuste pion of paard moet inruilen, zodat hij hoe dan ook zwaar materiaal- resp. kwaliteitsverlies lijdt. Vanzelfsprekend is het een grove speelfout een dergelijke situatie te laten ontstaan, al zal een geoefend schaker een zwakke tegenstander hier ook heen kunnen manoeuvreren zonder dat deze het kan afwenden. Vrijpion: Een vrijpion is een pion uit het schaakspel die op zijn weg naar de achtste rij door geen vijandelijke pion tegengehouden kan worden. Aangekomen op de achterste rij promoveert de pion, meestal kiest de speler hiervoor een dame. We spreken van een verre vrijpion als deze op enige afstand staat van de vijandelijke koning en andere verdedigende stukken, die elders op het bord aan taken gebonden zijn. De partij met de verre vrijpion is (bij overigens gelijke omstandigheden) in het voordeel, doordat de verdedigers enkele zetten moeten doen om zich naar de pion te begeven en ze daarbij andere taken moeten loslaten. Het vierkant is een eenvoudige regel om in een elementair pionneneindspel in een oogopslag te bepalen of de vijandelijke koning kan voorkomen dat een vrijpion promoveert dan wel het gepromoveerde stuk direct kan slaan. Waarde van stukken: De relatieve waarde van schaakstukken in het schaakspel is de waarde die zij ten opzichte van elkaar hebben; doorgaans wordt de waarde van een pion op 1 gesteld. Tegenwoordig bestaat redelijk overeenstemming over het volgende lijstje: • dame - 9 punten • toren - 5 punten • loper - 3 punten • paard - 3 punten • pion - 1 punt De koning is niet kwantitatief te waarderen, want de koning kan niet worden geslagen en kan niet worden geruild. De relatieve waarde is dan ook niet meer dan een vuistregel; ook de stelling moet eigenlijk in de waardering worden betrokken, wil men precisie nastreven. Waarde en stelling: De waarde van de stukken is namelijk ook afhankelijk van de stelling. In een gesloten stelling (waar weinig bewegingsvrijheid is, met name doordat er nog veel stukken op het bord staan) is een paard, dat "over stukken heen" kan springen, vaak iets meer waard dan een loper. In een open stelling is het juist andersom. Er zijn ook stellingen waarin op strategische gronden (algemene stellingskenmerken) de waardering anders is. Zo wordt een toren nogal eens geofferd voor een theoretisch minderwaardige loper, omdat de eigenschappen van de stelling dat rechtvaardigen. Op tactische gronden (wanneer een bepaald aantal zetten kan worden gepland) kan de waardering zelfs radicaal anders zijn: terwijl de speler over een paard beschikt, zijn tegenstander over een dame, en de materiaalverhoudingen overigens gelijk zijn, kan met dat paard bijvoorbeeld geforceerd mat worden gegeven. Dat het paard zoveel meer waard is dan de dame, hangt dan geheel van de stelling af. Zetdwang: Er is sprake van zetdwang als de stelling op het bord zodanig is dat de speler die aan zet is, bij iedere mogelijke zet zijn positie zal verslechteren. Als het toegestaan zou zijn zijn beurt over te slaan (passen), dan zou de betreffende speler dat doen, en zou het spel met remise eindigen. Een zet niet uitvoeren is echter niet toegestaan bij schaken, dus de speler zal de minst ongunstige van de mogelijke zetten moeten kiezen. Men gebruikt ook soms de term tempodwang of de uit het Duits ontleende maar internationaal overgenomen term zugzwang.